Belichting - De informatieve site voor iedereen die vragen heeft over fotografie

Ga naar de inhoud

Belichting

Basistechnieken

BELICHTING

Er zijn 4 voorwaarden welke bepalen hoeveel licht er uiteindelijk op de camera-sensor (analoog-film) terecht komt , namelijk:
1) Hoeveelheid bestaand licht
2) ISO-waarde
3) Diafragma
4) Sluitertijd

1) Het meest logische is de aanwezige hoeveelheid licht. Bij zonnige omstandigheden, veel licht en bij bewolkte hemel minder licht. De hoeveelheid licht (en de richting van het licht) kun je alleen beïnvloeden door het gebruik van een flitser (interne of opzetflitser, studio flitser), fotolampen of reflectieschermen. In sommige gevallen kan het ook voorkomen dat je teveel licht hebt (voorbeeld: bij buitenopnamen met veel zonlicht, terwijl je toch een geringe scherptediepte - dus grote diafragmaopening - in je foto wilt). In die gevallen kun je bijvoorbeeld een grijsfilter voor je lens zetten (of eventueel een minder lichtsterke lens gebruiken).

2) De ISO instelling op de camera. ISO is de afkorting van “International Standard Organization”. Deze organisatie heeft de ISO-norm voor lichtgevoeligheid vastgesteld voor camera sensors, films enzovoort. Velen zullen zich wellicht uit het analoge tijdperk herinneren dat er films te koop waren (nog steeds) van bijvoorbeeld 100 ISO, 400 ISO enz.  Voor diegenen die alleen ASA kennen, de ISO waarde = gelijk aan de ASA waarde. Verder had je nog de DIN-waarde, bijvoorbeeld;

  • 21 DIN = 100 ASA/ISO     --------------     ASA = American Standard Association (heet tegenwoordig ANSI)

  • 24 DIN = 200 ASA/ISO     --------------     DIN =  Deutsches Institut für Normung

  • 27 DIN = 400 ASA/ISO

De standaard ISO-waarde op een camera is normaal gesproken ISO=100. Bij slechtere lichtomstandigheden kun je deze verhogen (lichtgevoeligheid van de sensor gaat omhoog) tot ISO=200, ISO=400, of meer (of omgekeerd verlagen tot bijvoorbeeld ISO=50). Iedere stap hoger geeft een verdubbeling van de lichtgevoeligheid. Het nadeel van een hogere ISO waarde is dat er meer ruis ontstaat. Ruis ontstaat doordat als gevolg van te weinig licht, er lege pixels (beeldpunten) worden geregistreerd, welke door de camera automatisch worden opgevuld met anderskleurige pixels. De foto geeft daardoor een grofkorrelige indruk (vergelijkbaar met gebruik van hooggevoelige film bij analoge fotografie). Veel camera’s beschikken trouwens over de optie ‘ruisonderdrukking’.

3) Het Diafragma is de opening van de lens. De meest voorkomende is het zgn. Irisdiafragma, bestaande uit een aantal lamellen die zich over elkaar sluiten. Bij elke diafragma opening hoort een bepaalde waarde voorafgegaan door een “F”. De grootste opening behorende bij een bepaalde lens wordt op de voorkant van de lens aangegeven en dit is tevens de lichtsterkte van de lens. Bijvoorbeeld 1:2 wil zeggen dat de grootste diafragma opening 2.0 is. Over het algemeen zijn lenzen (objectieven) met een vast brandpunt lichtsterker dan zoomobjectieven. Bij zoomobjectieven verschilt de lichtsterkte bovendien nog tussen de groothoekstand en de telestand (voorbeeld aanduiding 1:3.5/5.6 op zoomobjectief wil zeggen; lichtsterkte in groothoekstand = 1:3.5 en in telestand = 1:5.6) In ieder geval, het mag duidelijk zijn dat hoe groter de diafragma opening, hoe meer licht er op de sensor zal vallen. Misschien een beetje verwarrend, maar bij de grootste opening behoort het kleinste getal (in dit geval F=2). In het onderstaande voorbeeld worden van links naar rechts voorbeelden van diafragmaopeningen gegeven van F2 tot F22. De stap tussen twee opeenvolgende getallen (bijvoorbeeld tussen F=2 en F=4) noemt ment een diagragmastop en hierbij verminderd de binnenkomende lichthoeveelheid steeds met de helft (oftewel 50%). Tussen de meeste getallen bevinden zich ook nog stops zonder een getal, dit noemt met een halve diafragmastop en hierbij verminderd de binnenkomende lichthoeveelheid met een kwart (oftewel 25%). De diafragmaopening  is tevens bepalend voor de scherptediepte in de foto. Hier kom ik verder nog op terug. Behalve op de scherptediepte heft het diafragma ook invloed op de fijnheid van details in een opname. Een lens geeft de scherpste resultaten bij een gemiddeld diafragma. Bijvoorbeeld; een lens met een diafragmareeks van f2.0 - f/22, geeft de beste resultaten bij diafragma f/8.  

-------------------------------------------- Zie hieronder een diafragmareeks van F=2 <--> F=22 --------------------------------------------

4) De sluiter zorgt samen met het diafragma voor de belichting op de sensor (digitaal) of film (analoog). Er zijn twee soorten sluiters, namelijk spleetsluiters en centraalsluiters. De spleetsluiter is het meestvoorkomend en laat zich vergelijken met een gordijn wat (afhankelijk van de sluitertijd) razendsnel open en dicht gaat. Sommige camera's hebben een verticaal aflopende sluiter, andere een horizontaal aflopende sluiter. De tijd die de sluiter open staat is dus mede bepalend voor de hoeveelheid licht die binnenkomt.

Een veel voorkomende sluitertijdenreeks bij analoge camera's (van kort naar lang) uitgedrukt in seconden of gedeelten hiervan is:
1/2000, 1/1000, 1/500, 1/250, 1/125, 1/60, 1/30, 1/15, 1/8, 1/4, 1/2, 1, B

De laatste "B" (=bulb) wordt gebruikt voor 'tijdopnamen', waarbij de sluiter open blijft staan zolang de fotograaf de ontspanknop ingedrukt houdt.     

Digitale camera's hebben veelal een 'traploze'reeks waarbij behalve de bovenstaande, ook allerlei sluitertijden tussenin kunnen worden gebruikt

In het algemeen worden lange sluitertijden gebruikt om beweging te suggereren door bewegende onderwerpen onscherp weer te geven (voorbeeld: stromende waterval) en korte sluitertijden om bewegende onderwerpen te 'bevriezen' (voorbeeld: sportfotografie).

Bij lange sluitertijden (vanaf ca 1/30 sec en langer) moet men er rekening mee houden dat als gevolg van het feit dat de fotograaf de camera niet stil genoeg kan houden, er bewegingsonscherpte kan onstaan. Om dit op te vangen kan een statief worden gebruikt.

Voor meer uitleg over verschillende type sluiters, zie  onderaan de pagina.

Hoe werkt dit nu allemaal samen?

Als je je camera op de 'automaat stand' zet (zie functieknop AUTO) zal de camera zelf alles automatisch instellen met als doel om bij de gegeven lichtomstandigheden een zo goed mogelijke foto af te leveren. Dat wil zeggen dat zowel de ISO-waarde, als het diafragma als de sluitertijd zodanig worden gekozen dat de foto goed word belicht, zoveel mogelijk van voor tot achter scherp is en de sluitertijd zo kort mogelijk is om bewegingsonscherpte te voorkomen. Veelal zal bij slechte lichtomstandigheden ook de flitser (wanneer ingebouwd) automatisch openklappen. Allemaal prima, maar misschien is dit helemaal niet wat je wilt en wil je proberen om iets creatievere foto's te maken. Je zult dan van de andere functies op de camera gebruik moeten/kunnen maken.

Voorbeeld functieknop Nikon D80 (dit kan afwijken bij andere merken/typen camera's):




De fabrikant heeft het de fotograaf makkelijk gemaakt door bepaalde situaties voor te programmeren in de camera, waarbij de instellingen automatisch worden gekozen voor de gewenste toepassing. Je behoeft dus alleen maar de functieknop op het icoontje te draaien. Zie voorbeelden hieronder;


 Portret: Voor portretten met zachte, natuurlijke huidtinten. Is het onderwerp ver van de achtergrond verwijderd en wordt een teleobjectief gebruikt (of zoomobjectief op telestand), dan zullen achtergronddetails worden verzacht om de compositie een een idee van scherpte geven.

 Landschap: Voor levendige landschapsopnamen. De ingebouwde flitser en AF-hulpverlichting worden automatisch uitgeschakeld. (AF = autofocus = automatische scherpstelling).

 Close-up: Voor close-ups van bloemen, insecten en andere kleine objecten. De camera stelt automatisch scherp op het onderwerp in het middelste scherpstelveld. Gebruik van een statief wordt aangeraden om onscherpte te voorkomen.

 Sport: Korte sluitertijden bevriezen bewegingen, voor dynamische sportopnamen waarbij het hoofdonderwerp scherp moet worden weergegeven. De ingebouwde flitser en AF-hulpverlichting worden automatisch uitgeschakeld.  

 Nachtlandschap: Lange sluitertijden worden gebruikt om indrukwekkende nachtlandschappen te realiseren. De ingebouwde flitser en AF-hulpverlichting worden automatisch uitgeschakeld. Gebruik van een statief wordt aanbevolen om onscherpte te voorkomen.

 Nachtportret: Voor een natuurlijke balans tussen het hoofdonderwerp en de achtergrond bij portretten die bij weinig licht worden gemaakt.

Meer geavanceerde functies:

P (Program - geprogrammeerd automatisch): In deze stand stelt de camera de sluitertijd en het diafragma automatisch in voor een optimale belichting in de meeste situaties. Deze stand wordt aanbevolen voor snapshotfoto's en andere situaties waarin u de camera de sluitertijd en het diafragma wilt laten bepalen. Snapshotfoto = Foto die snel moet worden genomen, waarbij niet teveel tijd is zich te bekommeren om de camerainstellingen. Via de hoofdinstelschijf kunnen wel verschillende sluitertijd/diafragmacombinaties worden gekozen, waarbij de belichting altijd gelijk is.
Voorbeeld: De combinatie T=1/125 en F= 8 zal dezelfde hoeveelheid licht toelaten als de combinatie: T=1/250 en F=5.6.

S (Shutter - sluitertijdvoorkeuze): In de stand voor sluitertijdvoorkeuze kunt u de sluitertijd kiezen die u wilt gebruiken (beschikbare sluitertijden afhankelijk van camera), terwijl de camera automatisch het diafragma kiest dat een optimale belichting oplevert. Gebruik een lange sluitertijd om beweging te suggereren door bewegende onderwerpen onscherp weer te geven en een korte sluitertijd om bewegende onderwerpen scherp vast te leggen (bevriezen). Op sommige camera's is dit aangegeven met "T" (Time), of "Tv" (Time value).

A (Aperture - diafragmavoorkeuze): In de stand voor diafragmavoorkeuze kiest u het diafragma uit de waarden tussen het grootste en het kleinste diafragma van het objectief, terwijl de camera automatisch de sluitertijd kiest die de optimale belichting oplevert. Kleine diafragma's (grote f/-getallen) geven een grote scherptediepte, waardoor zowel het hoofdonderwerp als de achtergrond scherp kunnen worden weergegeven. Grote diafragma's (kleine f/-getallen) geven onscherpe achtergronddetails. Op sommige camera's is dit aangegeven met "Av" (Aperture value).

M (Manual - handmatig): In de handmatige belichtingsstand stelt u zowel de sluitertijd als het diafragma zelf in. De sluitertijd kan worden ingesteld op alle waarden die de camera mogelijk maakt en het diafragma kan worden ingesteld op alle waarden die het objectief mogelijk maakt.


Meer informatie over verschillende typen sluiters.

Achtergrond:
Heb je je ooit afgevraagd waarom digitale camera's, met name top-klasse DSLR's, mechanische sluiters hebben? De sensor is elektronisch, dus waarom kan de hoeveelheid licht niet gewoon worden gemeten gedurende de tijd dat de sluiter open staat? Waarom kan de sensor niet starten met het  accumuleren van licht gedurende een bepaalde tijd en hiermee stoppen wanneer aan het einde van de blootstellingstijd? Laten we eens kijken waarom mechanische sluiters worden gebruikt in duurdere digitale camera's.

De sluiter (elektronisch of mechanisch):
Digitale camera's gebruiken verschillende soorten mechanische sluiters, maar ze hebben allemaal hetzelfde doel. Ze blokkeren het licht naar de sensor wanneer de sluiter gesloten is en laten licht toe naar de sensor wanneer geopend. Natuurlijk, is het eerste waar je aan denkt, waarom de sensor (tenslotte een elektronisch apparaat) niet gewoon aan en uit kan worden geschakeld. Dus waarom heb je eigenlijk een sluiter nodig? Nu, vele camera’s (met name compact camera’s) werken ook op die manier en hierin worden in feite het iris-diafragma en sluiter gecombineerd. Als we ons realiseren dat sommige camera’s elektronische sluiters hebben en andere mechanische sluiters, is het duidelijk dat er voor en nadelen aan beide ontwerpen kleven. Een nadeel van elektronische sluiters is dat ze meer stroom verbruiken, daardoor meer warmte produceren met als gevolg meer ruis. Verder is het veel moeilijker (door genoemde warmteproductie) om een grote hoeveelheid foto’s achter elkaar te kunnen maken (noodzakelijk voor de professional).

Sensor:
Camera's, meestal kleinere compact camera’s die meestal geen mechanische sluiter hebben,maar een elektronische sluiter, gebruiken een zogenaamde ‘interline transfer sensor’. Een interline transfer sensor gebruikt een deeltje van de pixel om de informatie van die pixel op te slaan. De toegevoegde elektronica die nodig is om die informatie te kunnen opslaan, vermindert de opvulfactor van die pixel, die op zijn beurt het vermogen van de pixel om licht op te vangen reduceert. Microlenzen kunnen worden gebruikt om dit verlies te compenseren maar deze zijn niet 100% efficiënt en verhogen de kosten van de camera. Interline transfer sensors hebben verder meestal hogere ruisniveaus en een lagere gevoeligheid dan de grotere sensors (o.a. full frame sensor) die worden gebruikt in top klasse DSLR's. Een voor de hand liggend voordeel is dat dit ontwerp de noodzaak voor een potentieel omvangrijke mechanische sluiter elimineert en men daardoor de afmetingen van de camera een stuk kleiner kan maken.

Grotere sensors, waaronder ‘Full Frame’:
Digitale camera's met een mechanische sluiter gebruiken een type sensor die meestal groter is dan die bij compact camera’s, waaronder de zogenaamde ‘full frame sensor’. In tegenstelling tot de 'interline transfer sensor' (boven) snoepen deze sensors geen delen van pixels af om informatie in op te slaan. Nadat de mechanische sluiter is gesloten, wordt de elektrische stroom vervolgens gebruikt om de inhoud van elke pixel op te slaan.

Samenvatting:
Een mechanische sluiter wordt gebruikt om te bepalen hoe lang de pixels op een beeldsensor licht verzamelen. En een eenvoudige mechanische sluiter kan worden gebruikt om de gehele sensor  aan/uit te schakelen tijdens de blootstelling aan licht. Dit elimineert de noodzaak voor toegevoegde elektronica om elke pixel locatie die zou worden gebruikt apart aan/uit te schakelen . Met behulp van een mechanische sluiter kan een eenvoudiger, goedkopere en efficiëntere sensor worden gebruikt: een die een hogere opvulfactor per pixel heeft. Natuurlijk zijn er ook tussenvormen. Sommige camera’s gebruiken zowel een mechanische als een elektronische sluiter! In deze gevallen, wordt de elektronische sluiter gebruikt ter aanvulling van de mechanische sluiter door het bieden van extra functies zoals een sneller flits-synchronisatie snelheid in gevallen waar mechanische sluiters niet snel/nauwkeurig genoeg zijn. De mechanische sluiter die de meeste DSLR camera’s hebben, gebruiken deze om de juiste hoeveelheid licht op de sensor te laten met behoud van de volle pixelinformatie, met als extra voordeel dat een eenvoudiger elektronisch circuit kan worden gebruikt, resulterend in een hogere fotokwaliteit en vermindering van ruis.

Copyright 2011-2024 All rights reserved Webdesign: Hans Schalk
Terug naar de inhoud

Aantal bezoekers